Waar plaats je de COI?

Eerste basisregel voor de plaats van het COI in de zin. 'Demande' is het vervoegd werkwoord en ook het enige werkwoord in deze zin. Het COI 'lui' komt dus logischerwijs daarvoor te staan. Daar is de plaats van het COI in de zin.

Waar moet COI staan?

Meewerkend voorwerp voornaamwoorden (COI): leur, lui, enz.

COI-voornaamwoorden (complement d'objet indirect) komen doorgaans overeen met het meewerkend voornaamwoord in het Nederlands. Ze vervangen zelfstandig naamwoorden die volgen op werkwoorden + à, zoals parler à, téléphoner à, demander à, répondre à, etc.

Hoe weet je of het COD of COI is?

Het wordt vaak vooraf gegaan door een voorzetsel. Bijvoorbeeld: Il donne un cadeau à sa mère (hij geeft een cadeau aan zijn moeder): un cadeau is het COD en sa mère is het COI; Je te parle (ik praat tegen je): te is het COI omdat we parler à (praten tegen) zeggen.

Waar COD plaatsen?

De COD-voornaamwoorden worden in het algemeen voor het werkwoord geplaatst. Je vois un éléphant → je le vois. Ik zie een olifant → Ik zie hem. De COD of lijdend voornaamwoorden kunnen ook uitdrukkingen vervangen waarin een werkwoord gebruikt wordt.

Wat is Le COI?

Le COI in het Frans is het meewerkend voorwerp in het Nederlands. Je vindt le COI in het Frans op dezelfde manier als je het meewerkend voorwerp vindt in het Nederlands. Je stelt jezelf de vraag: Aan/voor wie/wat + het gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp.

Is COD lijdend voorwerp?

Misschien ben je de term COD wel eens tegen gekomen? Dit staat gelijk aan wat in het Nederlands het lijdend voorwerp (COD) is. Het is in het Frans belangrijk dat je het COD in de zin kan herkennen omdat je andere vormen van het persoonlijk voornaamwoord gebruikt dan bij het meewerkend voorwerp (in het Frans het COI).

Wat is het lijdend voorwerp voorbeeld?

Het lijdend voorwerp is degene die of datgene wat de werking van het werkwoord direct ondergaat. Een andere naam voor het lijdend voorwerp is daarom direct object. In bijvoorbeeld 'Ik koop een fiets' 'ondergaat' een fiets direct de werking van het werkwoord kopen.

Hoe kom je aan het meewerkend voorwerp?

Om bij ontleden het meewerkend voorwerp van de zin te vinden, gebruik je de volgende stappen:

  1. Zoek eerst het gezegde, onderwerp en lijdend voorwerp van de zin.
  2. Stel nu de vraag: aan wie/ voor wie + gezegde + onderwerp (+ lijdend voorwerp)?
  3. Het antwoord op deze vraag is het meewerkend voorwerp.

Welke persoon is Qui?

Qui is het betrekkelijk voornaamwoord voor het onderwerp en verwijst naar het woord homme en is het onderwerp van het werkwoord chante. Daarmee begint de bijzin/bijstelling qui chante.) L'homme que je vois est un voisin. (De man die ik zie is een buurman.

Hoe vind je een WWG in een zin?

Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde?

  1. Zoek eerst de persoonsvorm.
  2. Zijn er nog andere werkwoorden? Dan vormen deze met de persoonsvorm het werkwoordelijk gezegde.
  3. Is de persoonsvorm het enige werkwoord? Dan is de persoonsvorm het werkwoordelijk gezegde.

Wat is het verschil tussen een WWG en een NWG?

Een werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden die bij elkaar horen. Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin en een zinsdeel met een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord dat iets zegt over het onderwerp.

Hoe kan je een zin ontleden?

Samenvattend is dit de ontleding van 'Mijn moeder heeft gisteren op de markt appels gekocht':

  1. mijn moeder = onderwerp.
  2. heeft = persoonsvorm.
  3. heeft gekocht = werkwoordelijk gezegde.
  4. gisteren = bepaling van tijd.
  5. op de markt = bepaling van plaats.
  6. appels = lijdend voorwerp.

Wat is het verschil tussen WWG en NWG?

HOOFDWERKWOORD = ZWW

In de zin staat een NWG (naamwoordelijk gezegde). In de zin staat een WWG (werkwoordelijk gezegde).

Wat is het verschil tussen LV en mv?

Als het lijdend voorwerp een aanwijzend voornaamwoord is en het meewerkend voorwerp een zelfstandig naamwoord(groep), kan het meewerkend voorwerp zowel voor als achter het lijdend voorwerp staan. Ik heb mijn man dat verteld. Ik heb dat mijn man verteld.

Hoe weet ik of mij?

Ik is de onderwerpsvorm van de eerste persoon enkelvoud. Die wordt gebruikt als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult. Mij (of me) is de voorwerpsvorm. Die vorm wordt bijvoorbeeld gebruikt als het voornaamwoord de functie van lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp vervult of na een voorzetsel staat.

Wat betekent CE CET cette CES?

Zoals je waarschijnlijk nog wel weet gebruik je: —ce bij een mannelijk zelfstandig naamwoord —cette bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord —ces bij een zelfstandig naamwoord wat in het meervoud staat Het aanwijzend vnw cet gebruik je bij mannelijke zelfstandige naamwoorden die met een klinker beginnen of een stomme/ …

Hoe zie je het verschil tussen NWG en WWG?

Het naamwoordelijk gezegde (nwg). Zoek de persoonsvorm (pv). Zoek het onderwerp (o).

Wat is het naamwoordelijk gezegde (nwg)?

Zin Gezegde; nwg / wwg?
De juf schijnt leuk te zijn. schijnt leuk te zijn = nwg
De juf schijnt met de zaklamp. schijnt = wwg

Wat zijn de ZWoBBeLS?

Ezelsbruggetjes. Er bestaan verschillende ezelsbruggetjes om de (belangrijkste) koppelwerkwoorden te onthouden: ZWoBBeLS + HDV(ideo): zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Wat is het verschil tussen LV en MV?

Volgorde. Vind het onderwerp: wie of wat + gezegde? Vind het lijdend voorwerp: wie of wat + gezegde + onderwerp? Vind het meewerkend voorwerp: (aan/voor) wie of wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Wat is de volgorde van zinsontleding?

Wat is het schema voor het ontleden van zinnen? Redekundig ontleden gaat altijd volgens een vaste volgorde. De volgorde ziet er zo uit: persoonsvorm – gezegde – onderwerp – lijdend voorwerp – meewerkend voorwerp – bijwoordelijke bepaling.

Wat voor woord is gisteren?

gisteren = bijwoord (van tijd)

Hoe herken je een BWB?

Een bijwoordelijke bepaling is een zinsdeel dat je iets vertelt over tijd, plaats, richting, reden, hoeveelheid. Het geeft antwoord op de vragen wanneer, waar, waarheen, waarom, hoe, hoeveel. Hoe vind je een bijwoordelijke bepaling? Bij zinsontleding zoek je eerst de persoonsvorm en het onderwerp van de zin.

Is het slimmer dan jij of jou?

In de meeste gevallen is het aan te bevelen om na een vergrotende trap (zoals jonger, beter, groter) + dan de vorm jij te gebruiken, omdat de zin een onderwerpsvorm vereist.

Zou je of jij?

Wanneer gebruik je je en wanneer jij? Jij is goed als er nadruk op ligt: 'Niet ik, maar jij zou het doen! ' Je is het minder nadrukkelijke alternatief: 'Het lukt wel, maar je mag altijd helpen. ' Je kan ook 'men', 'jou' of 'jouw' betekenen.

Is het mon of ma?

Voornaamwoorden | bezittelijk vnw.

Nederlands mannelijk vrouwelijk
mijn mon ma
jouw ton ta
zijn/haar son sa
onze/ons notre notre
Adblock
detector